Er deden 860 dierenartsen mee (73 procent vrouwen). Niveaus van uitputting, cynisme en werkbetrokkenheid waren significant lager vergeleken met de normgroep (een willekeurige steekproef van de Nederlandse beroepsbevolking). Mannelijke dierenartsen waren minder uitgeput en meer betrokken dan vrouwelijke dierenartsen. Uitputting nam in de loop der jaren af. Werkvereisten die positief gerelateerd waren aan uitputting waren werk-thuis interferentie en werkdruk. Werkbronnen die positief gerelateerd waren aan werkbetrokkenheid waren mogelijkheden voor professionele ontwikkeling en discretie van vaardigheden (d.w.z. de mogelijkheid om vaardigheden te gebruiken en te ontwikkelen tijdens het werk. Persoonlijke hulpbronnen verklaarden meer van de variantie in werkbetrokkenheid van vrouwelijke en mannelijke dierenartsen (31 procent en 42 procent) dan van de variantie in uitputting (19 procent en 21 procent) en cynisme (19 procent en 10 procent). Persoonlijke hulpbronnen die positief gerelateerd waren aan werkbetrokkenheid waren self-efficacy en proactief gedrag. Relatieve belangrijkheidsanalyse onthulde verschillen tussen mannen en vrouwen in het belang van verschillende taakeisen, werkbronnen en persoonlijke bronnen bij het verklaren van burn-out en bevlogenheid bij jonge veterinaire professionals. Lees HIER meer.
Omgaan met burn-out
Burnout en bevlogenheid en de voorspellers daarvan bij jonge dierenartsen: De invloed van geslacht
Met het doel om het niveau van burn-out en werkbetrokkenheid bij jonge dierenartsen te beoordelen en om voorspellers van burn-out en werkbetrokkenheid bij mannelijke en vrouwelijke dierenartsen te identificeren, ontvingen 1760 dierenartsen die tussen 1999 en 2009 in Nederland waren afgestudeerd een elektronische vragenlijst.